Het Nederlandse straatbeeld

Het beeld dat geschetst wordt van Nederland in reisgidsen eind negentiende eeuw verschilt voor een deel eigenlijk niet veel met nu. Nederland stond bekend om de koeien, de molens, de kaas en het platte landschap. En we werden natuurlijk geroemd om onze Hollandse meesters.

Voor een deel is dit beeld nauwelijks veranderd, maar er was destijds toch wel een heel ander straatbeeld! Zo schrijft Murray dat het de reiziger meteen zal opvallen dat er zoveel kleine spiegeltjes voor de ramen van huizen hangen. Het zijn twee spiegeltjes die op 45 graden tegen elkaar staan, eentje wijst naar boven en de ander op straat. Hij legt uit dat deze spiegel veel voordelen heeft voor de Nederlandse vrouw. Ze kon op deze manier namelijk kijken wat er op straat gebeurde zonder dat ze hoefde op te staan om naar het raam te lopen. Ook was ze beschermd tegen het vulgaire gestaar van de mensen buiten. Zo kon ze ongestoord verder gaan met haar breiwerkje en toch alles buiten in de gaten houden.
Wat we nu ook nooit meer zien, maar wat toen gebruikelijk was: op de deuren van huizen werd een bordje gehangen als er iemand ziek was in dat huis. Zo wordt voorkomen dat vrienden aanbellen en zo de zieke storen.


De grote schoonmaak

Er was nog iets opvallends dat gebeurde op straat. Het werd als zeer kenmerkend voor de Nederlander omschreven. Maar wie herkent Amsterdam hier nog in?  Baedeker schrijft namelijk dat de Nederlanders echte schoonmaakfreaks zijn (hij noemt het zelfs een monomanie). Murray benoemt dit ook en schrijft dat alles in Nederland fris ruikt. Hij tipt de reiziger vooral op zaterdag in de stad over straat te lopen, omdat dan iedereen druk bezig is met de wekelijkse schoonmaak. Overal werd gedweild, geborsteld, geschobd en gepoetst. De ramen, de muren, de deuren, de stoep; alles wordt grondig schoongemaakt. Moeilijk bereikbare plekken werden met een spuit met een pompje schoongespoten. De reiziger moest daarom wel oppassen dat hij geen nat pak opliep. Maar wie het meest gevaar liepen waren de Nederlandse spinnen. Volgens de auteur heerst er op dat moment in ons land namelijk een oorlog tegen het achtpotige diertje. Zodoende was het zien van ongedierte even zeldzaam als het zien van een spinnenweb, zo schreef Baedeker.


Sightseeing

In Amsterdam was veel te doen en te zien. Winkelen kon het best in de Kalverstraat, Hotel Krasnapolsky had één van de grootste cafés in Europa op dat moment en er waren talloze bezienswaardigheden. Zoals bijvoorbeeld op de Dam. Daar was de Nieuwe Kerk te zien die door Murray een van de mooiste kerken van Nederland wordt genoemd. Bij het beursgebouw (de Beurs van Zocher, waar nu de Bijenkorf staat) kon men drukke zakenmannen bekijken. Het Paleis op de Dam - dat helemaal niet geschikt was als paleis, aldus Baedeker – had een mooi interieur. Maar het hoogtepunt was het uitzicht vanaf de toren. In de 19e eeuw was men namelijk vooral dol op uitzichten vanaf grote hoogtes. Een klim naar de toren van het Paleis op de Dam hoorde er dan ook beslist bij. Het uitzicht dat je kon zien reikte volgens één van de reisgidsen tot Haarlem, Utrecht, Alkmaar en de Zuiderzee.  


Liefdadigheid

Amsterdam stond bekend om zijn vele liefdadigheidsinstituten. Deze konden buitenlandse reizigers bezoeken. Zo was het mogelijk om op woensdagen tussen 10.00 en 12.00 uur een les bij te wonen van een school voor blinden. En op zondag in de Kalverstraat had de reiziger de meeste kans om een wees van het Burgerweeshuis te zien, in wat wordt omschreven als een pittoresk kostuum. 

 

Bronnen:
'Belgium and Holland: Handbook for Travellers' door Karl Baedeker (1885)  
'A Handbook for Travellers in Holland and Belgium door John Murray (editie 19e-21e eeuw)